Alert zijn (advent)
De nacht is ver gevorderd, de dag op handen (overweging bij Jesaja 2,2-5; Romeinen 13,11-14 en Matteüs 24,29‑44 – Klaas Holwerda, Amsterdam, Oude Kerk, eerste van advent, zondag 27 november 2022)
The night is far spent, the day is at hand. Dat zong de cantorij, en zo klonk, in het Engels, wat ik persoonlijk misschien nog wel de mooiste vind van alle herkenningsmelodieën van advent.
Er zijn er meer en ook die weerklinken hier vanmorgen. Denk aan dat onverwoestbare lied Kom tot ons, de wereld wacht; Nun komm der Heiden Heiland, waarmee we straks deze viering besluiten en waarvan de orgelklanken van Bach de gewelven van dit huis al vulden toen we begonnen. En zit u hier met een katholieke achtergrond, dan was het voor u ongetwijfeld advent zodra u de melodie van het Rorate coeli herkende in de antifoon bij de antwoordpsalm.
Zo ontroeren mij ook elk jaar weer die woorden van de apostel vanmorgen: The night is far spent, the day is at hand; De nacht is ver gevorderd, de dag op handen.
Die paar woorden, daar zit het eigenlijk allemaal al in. Dat we leven op een breukvlak in de geschiedenis, een kanteling in de tijd. Maar ook dat het er daarbij op aan komt, dat het alles behalve vanzelfsprekend is en al helemaal niet vrijblijvend.
Want aan die aankondiging, aan die herkenningsmelodie, koppelt de apostel niet voor niets een aansporing: De nacht is ver gevorderd, de dag op handen; laten we daarom afleggen de werken van het duister en aandoen de wapenrusting van het licht. Leven op een breukvlak in de geschiedenis, met andere woorden, vraagt iets van ons: een ander instrumentarium, breken met ingeroeste gewoonten.
En rijmt die aansporing van de apostel niet wonderwel op de aansporing die volgt op het profetische visioen dat we ook hoorden vanmorgen? Dat aansprekende visioen van verenigde naties die leergierig de tempelberg op stromen om zich te bekwamen in het omsmeden van zwaarden tot ploegscharen, het omschakelen van een oorlogseconomie naar voedselvoorziening. Dat visioen waarvan niet helemaal duidelijk is of Jesaja het van Micha heeft of Micha van Jesaja.
Wie weet zong het gewoon rond. Maar hoe dan ook, zegt Jesaja, het is geen visioen om je mee in slaap te laten sussen. Het vraagt wat van ons. Het vraagt om de daad bij het woord. Het roept ons toe: Ga mee, laten we gaan in het licht van de Eeuwige.
Want zo aansprekend als het is, dat visioen, zo ongemakkelijk is het, als het er op aankomt, ook. Want heeft het bijvoorbeeld niet meer nog te maken met het moreel dat Zelensky hoog weet te houden dan met het geschut dat wij hem liever leveren dan onze eigen manschappen? Publieke verontwaardiging als welkom excuus voor het ontlopen van de vraag of het doel elk middel heiligt. De vraag ook: hoe strijd en hoe communiceer je zonder geweld?

Kunstenares Esther Augsburger zette het profetisch visioen om in een vijf meter hoge sculptuur van een stalen ploegijzer waarop drieduizend niet omgesmolten pistolen vastgelast zijn; voor elk ingeleverd pistool was honderd dollar gedoneerd. Twaalf jaar lang (van 1997 tot 2009) stond het kunstwerk vlakbij het Capitool in Washington. Daarna bleek het stil en zonder medeweten van de kunstenares verplaatst naar een minder opvallende plek. Bij navraag zogenaamd om plaats te maken voor een fontein. In werkelijkheid omdat het ook ongemakkelijke gevoelens opriep.
Eerste advent, kortom, is toch wat anders dan een wat ongelukkig ruim een maand vervroegde kerkelijke versie van nieuwjaar, waarop na het wegknallen van het oude jaar zorgeloos een nieuwe bladzijde opgeslagen wordt. Het aantal adventszondagen varieerde in de geschiedenis aanvankelijk, voor het zich uitkristalliseerde op vier. De zondagen van de voleinding vervellen naadloos naar advent, en niet voor niets met die apocalytische bladzijde uit het evangelie waarop we horen: de zon wordt verduisterd, de maan geeft haar schijnsel niet en de sterren vallen uit de hemel.
Precies dat apocalyptische karakter associeert het evangelie met de dynamiek van de dagen van Noach. Dat wil zeggen: de dagen van ondanks alle alarmbellen doorgaan op oude voet, de welvaart te verleidelijk om stil te staan bij de vraag wat de prijs daarvan is en wie die prijs betalen. De dagen van wegkijken, geen weet hebben, en niet willen weten, tot het te laat blijkt.
Lijkt dat alles niet angstig veel op onze traagheid om te komen tot maatregelen tegen de klimaatcrisis die zich aan het voltrekken is? Of de traagheid waarmee de impact van ons koloniale verleden, die ook Ibrahim Mahama met zijn sculpturen hier aan de orde stelt, werkelijk tot ons doordringt?

Rutger Bregman, u weet wel: van het boek De meeste mensen deugen, houdt zich al een tijd bezig met de vraag wat maakte dat in het verleden enkelingen, hun tijd vooruit, aan de goede kant van de geschiedenis kwamen te staan; en kwam gisteren met een bijdrage over de vraag wat vandaag signalen zouden kunnen zijn waarvan het oppakken dan wel wegkijken ervan bepalen aan welke kant van de geschiedenis wijzelf straks terechtkomen.
Dan zijn er twee in het veld: de één wordt aangenomen, de ander achtergelaten; twee malen met de handmolen: de één wordt aangenomen, de ander achtergelaten. Zo zegt het evangelie van vanmorgen. Zou het kunnen dat dat gaat over zoiets als aan welke kant van de geschiedenis je terechtkomt?
Hoe dan ook: rijmen de Schriften van vanmorgen niet op elkaar? De belofte en de troost van advent zijn geen goedkoop doekje voor het bloeden, maar gaan gepaard met een aansporing, een vorm van ernst. Bij de apostel, in de profetie en ook in het evangelie. In het evangelie heet dat: wees daarom waakzaam. Op een breukvlak in de geschiedenis leven vraagt om: op je tellen passen, alert zijn.
Rochus Zuurmond, aan de erfenis van wie eergisteren in Rotterdam een minisymposium was gewijd, naast Karel Deurloo een van de grondleggers van de Amsterdamse manier van bijbellezen, kwam met zijn fenomenale kennis van de context waarin teksten uit de bijbel ontstonden tot de slotsom dat de bijbel principieel subversieve literatuur is: gericht, altijd weer, op bevrijding uit een systeem van onderdrukking. En precies daaraan, zo meende hij, valt af te lezen of uitkomsten van ons bijbellezen vandaag hout snijden of niet.
Wanneer we daarom zo meteen met het profetisch en beloftevol visioen van vanmorgen op de lippen opgaan naar het hoogkoor om daar de Tafel te vieren, al slalommend tussen de sculpturen van Ibrahim Mahama door, dan mag dat zeker ook wat ongemakkelijk voelen. Want dat wat op ons toekomt, advent, een snelle felle tekening van alles wat onmogelijk scheen, zoals we eerder vanmorgen zongen, en verbinding tussen oost en west, oude en nieuwe wereld – dat alles bereikt ons niet anders dan daar doorheen. De nacht is ver gevorderd, de dag op handen.