Vuur dat niet verteert
Vuur dat niet verteert (overweging bij Ezechiël 11,17-20; Handelingen 2,1-11 en Johannes 20,19-23 – Klaas Holwerda, Krimpen aan den IJssel, Pinksteren, 28 mei 2023)
Beelden en betekenissen buitelen over elkaar heen in de bijbelwoorden, gebeden en liederen die verbonden raakten met het feest dat we vandaag vieren. De Geest is even vitaal als ongrijpbaar. Misschien is dat wat je er in alle voorlopigheid van kunt zeggen.
Ongrijpbaar. Pinksteren is niet maakbaar. Wij kunnen het er niet op aanleggen. Het overkomt ons, zegt dat allicht meest bekende verhaal voor vanmorgen, uit de apostelgeschriften. Plots (Handelingen 2,2). Zonder dat je het zag aankomen. Het overvalt ons.

Stormwind en vlammend vuur (Handelingen 2,2‑3). Zie de intense gloed waarmee de Amerikaans-Japanse kunstenaar Makoto Fujimura pinksteren verbeeldt. Het is de helft van een tweeluik en doet sterk denken aan een ander tweeluik in andere afmetingen met de titel Watervlammen, dat hij schilderde als herinnering aan Ground Zero in Washington (met in het achterhoofd ook de herinnering aan Hiroshima).
Stormwind en vlammend vuur. De antwoordpsalm van vanmorgen voert ze ten tonele als boodschappers en koeriers van de Eeuwige (Psalm 104,4). Maar kunnen ze niet ook angst aanjagen: verterend vuur zoals destijds op de plek die bekend werd als Ground Zero?
Wind en vuur. Wat het oproept, wordt in het pinksterverhaal uitgetekend met termen als stom vallen, verbazing en ontzetting (Handelingen 2,6.7.12). Het brengt ons van slag. Het haalt ons uit ons doen. Het zet je op het verkeerde been. Het ontregelt.
Is het niet verleidelijk tegen dat ongemak en die onrust te schuilen bij het evangelie, dat misschien wel hetzelfde gebeuren uittekent, maar wel op een manier die meer intiem is en geborgenheid voelbaar maakt? Zoals voor mijn gevoel ook dit schilderij van Donna Shasteen met de titel De Geest zoekt dat doet.

Het evangelie waarin Jezus, als was hij de grote pottenbakker van de tweede bladzijde van de Schriften (Genesis 2,7), ons uit de klei getrokken mensen de levensadem in de neus blaast (Johannes 20,22). De Geest die ten diepste niets anders is dan die kwetsbare adem in en uit, ons geschonken zolang wij leven. Meer de stem van een dun zwijgen (1 Koningen 19,12), waarin Elia op de Berg de Eeuwige gewaar wordt, dan van een onverhoedse windvlaag die rukt aan muren, dak en bint (Liedboek 679:1).
Maar loopt niet het ene beeld in het andere over? De adem in en uit, ons ingeblazen, die ons voor een tijd een plaats van God maakt (Gerrit Achterberg), een tempel van vlees en bloed waarin de Eeuwige onderdak komt en bij ons inwoont. Die adem in en uit, ons ingeblazen, gaat gepaard met een opdracht, een missie, een zending. Zoals de Vader mij zond, stuur ik ook jullie (Johannes 20,21).
Ergens in de rabbijnse traditie wordt de vraag waarom de geest heilige geest genoemd wordt, beantwoord als een opdracht: het is de geest, de levensadem die geheiligd wil worden, hoog gehouden. En verbindt Jezus ook niet het schenken van die heilige adem met het voortzetten van de door hemzelf geleefde inzet, met het ontwikkelen van een vermogen tot vergeven: het loslaten en niet blijven aanrekenen van misstappen (Johannes 20,23) van mensen tegen Jezus, van mensen tegen elkaar, van anderen tegen mij en van mij tegen anderen?
Niet als goedkoop gebaar. Niet onder dwang of drang. Niet om daaraan geleden pijn onder het tapijt te schuiven: niet voor niets laat Jezus zijn littekens zien (Johannes 20,20). Eerder vanuit de wijsheid dat misstappen verbeten vasthouden de adem in en uit ook niet verder helpt. Ruimhartigheid als medicijn tegen het jezelf opsluiten in angst en boosheid of schaamte en schuldbesef, waarmee het evangelieverhaal begint (Johannes 20,19).
Het blijft hoe dan ook beeldtaal. In het andere verhaal, waarin het er heftiger aan toe gaat, – zijn wind en vuur (Handelingen 2,2‑3) daar niet ook de echo van donder en bliksem waarin op de berg Sinaï (Exodus 19,16) vijftig dagen na de uittocht uit het land van de angst (Exodus 19,1) de stem van de Tien Woorden klinkt (Exodus 19,18‑19; 20,1‑17): de stem van de thora, de geboorte van het geweten, het groeiend inzicht in wat bijdraagt tot het goede leven? In de rabbijnse traditie verdeelt die ene stem zich in zeventig tongen of talen, als voor alle volken verstaanbaar en van betekenis.
Komt dat alles niet opvallend terug in het apostolisch verhaal voor vanmorgen: die stem (Handelingen 2,2.6), tongen die zich verdelen en aan elk verbinden; tongen, niet van vuur, maar als van vuur (Handelingen 2,3), die worden tot even zo veel tongvallen (Handelingen 2,6‑11), gesproken talen, verscheidenheid aan culturen en gebruiken, waarvan er bij wijze van voorbeeld een heel aantal met naam en toenaam genoemd worden?
Een taal die zonder woorden verstaan wordt. Een taal die geneest en verbindt. Een stem die gestalte krijgt in gebroken brood, in dagelijks doen en laten, in wederkerige liefde. De thora, niet geschreven op tafels van steen, maar op tafels van vlees in lijfeigen mensenharten (Jeremia 31,33), zoals de profetie voor vanmorgen het noemt (Ezechiël 11,19‑20). Of nog weer anders gezegd: de stem van de thora, geleefd met vallen en opstaan.
Een vorm van bezieling die niet maakbaar is, maar ons wel aanstekelijk wil overkomen? Pinksteren als de hoogmis van het viraal gaan van de Geest, zoals Willem Jan Otten het noemt in zijn boek Zondagmorgen.
In het Veni sancte spiritus, dat aloude pinkstergebed, heet de Geest ook: zachtheid die de ziel geneest (Liedboek 669). Zalf mijn wonden en Niets ben ik zonder jou, zo hertaalde de ons vijftig dagen geleden ontvallen dichter Huub Oosterhuis dat (Liedboek, pagina 1143). Of zoals een ander pinksterlied het zegt: er is geen leven, dan waar Gij het wekt in een gemis dat naar U schreit (Liedboek 680:3).

In dit schilderij van Roeli Willekes lijkt het allemaal samen te komen: vuur dat niet verteert (Exodus 3,2‑3), maar heiligt en zuivert en ons mensen doorgloeit.
Met andere woorden: het geschenk van de adem in en uit kan als stormwind ons ontregelen, maar evenzeer ons geduldig corrigeren. Mensen met hun lek en gebrek, met een scheur in de ziel, niet zo integer als ze zouden willen zijn, – ze worden niettemin van alzo hoge gevuld met heilige adem: mijn beker vloeit over (Psalm 23,5). Bezieling, vreugde en kracht, losgebeiteld uit pijn en leegte, verdriet en woede. Van ons stuk gebracht om mensen uit één stuk te worden: met een hart dat één is, zoals het in de profetie heet (Ezechiël 11,19). Bij ons kwijnend vuur gaat de Eeuwige op de knieën, om met bolle wangen die walmende vlaspit aan te blazen (Jesaja 42,3).