Roaming the Unknown
Roaming the Unknown (overweging bij Jesaja 40, 1-11 en Johannes 1,19-28 – Klaas Holwerda, Amstelkerk, Ouderkerk aan de Amstel, 6 december 2020)
Als de teksten van vanmorgen iets doen, dan is het wel verwachting wekken. Over advent gesproken!
Troost, troost je, volk van mij (Js.40,1). Onze ballingschap – en wie denkt daarbij niet aan de huidige coronatijd? onze ballingschap mag eindeloos duren, maar er komt een eind aan, er komt een andere tijd. Een tijd waarin de ballingen terugkeren: het is een tocht door de woestijn, en thuis komen voor wie van elkaar en van zichzelf vervreemd waren.
Daar, je God! Met voor hem uit de mensen die hij thuis brengt als een kudde (Js.40,9‑11). Aldus de profetenstem.
En de antwoordpsalm sluit daar naadloos op aan: Jij, herder van Israël, hoor ons aan (Ps.80,2). Lach ons weer toe en wij zullen gered zijn (Ps.80,4.8.20).
Het is al begonnen (Js.43,19/Lb.809), zo laat tenslotte het evangelie ons vermoeden: Midden onder je staat degene van wie je geen weet hebt (Jh.1,26).
Als de teksten van vanmorgen iets doen, dan is het wel verwachting wekken. Dat is één.
En het tweede: ze hebben ons nodig, die teksten. Ze breken als het ware zomaar bij ons binnen. Hoor, een stem zegt: roep! (Js.40,6). Of met de vraag: jij, wie ben je? (Jh.1,19)
Die laatste vraag blijkt in het evangelie gericht tot Johannes. Sterker nog: het blijkt geen helemaal onschuldige vraag. Het is meer een in een vraag verpakte verdachtmaking.
Niet alleen dit verhaal, maar het hele verhaal van Johannes, tot en met de laatste bladzijde, voltrekt zich onder het opschrift: Dit is het getuigenis van Johannes (Jh.1,19). Het woord vooraf, de openingsbladzijde van het boek, die vaak op kerstmorgen klinkt, kondigt deze rol al aan: Een mens door God gezonden, zijn naam Johannes; hij kwam om te getuigen van het licht (Jh.1,6‑7).
In de woorden van vanmorgen begint dat getuigenis. En getuigen doe je voor het gerecht. Op de persoon af gevraagd spreken over wat je hebt gezien, wat je hebt gehoord, wat je bijgebleven is. Johannes schrijft hier zijn eigen naam neer: ik, ik stond erbij en ik keek ernaar, ik heb het met eigen ogen gezien.
Het gerecht komt het verhaal binnen in de vraag: Jij, wie ben je? (Jh.1,19) Die vraag is afkomstig van de tempel in Jeruzalem (Jh.1,19), de politieke elite die daar de dienst uitmaakt, horig aan de keizer in Rome. Er ligt druk op de verklaring die van hem gevraagd wordt. De vraagstellers voelen aan dat hij buiten hun priesterlijke paden loopt. Tussen de regels klinkt door dat getuigen van de messias ook lijden en martelaarschap met zich mee kan brengen.
Op talloze manieren maakt Johannes duidelijk dat hij het niet is: niet de messias, de gezalfde, niet Elia niet de profeet (Jh.1,20‑21). Op voorhand drievoudig onderstreept: hij beleed en ontkende niet en beleed (Jh.1,19): ik niet. Hij klinkt als een ontkennende verdachte.
Ik ben het niet. Je kunt hier al vermoeden dat het getuigenis van dit boek zal gaan over de mens die de goddelijke naam ‘Ík ben’ vertolkt. De naam die nog bij herhaling zal gaan klinken: ik ben het levensbrood (Jh.6,35), ik ben het licht van de wereld (Jh.8,12), ik ben de goede herder (Jh.10,11.14), ik ben de ware wijnstok (Jh.15,1). Als even zo veel manieren waarop de Eeuwige onder ons woont en met ons meegaat: brood, licht, wijn. De stem ook die al in de oren van Mozes weerklonk uit de brandende bremstruik in de woestijn (Ex.3,14), de stem die een omkeer aankondigde (Ex.3,15‑17), een nieuwe tijd van bevrijding en thuis komen.
Ik ben het niet, beklemtoont Johannes (Jh.1,20‑21). En als hij daar niet mee wegkomt, rolt hij de tekst van Jesaja uit: stem van één die roept in de woestijn (Js.40,3/Jh.1,23). Dat wil zeggen: daar stem geeft aan de thora, hoort, hoop koestert, want de Eeuwige is een betrouwbare weg. Nodigt de tekst ons niet uit dit getuigenis over te nemen en vertolker van dezelfde stem te worden?
Jij, wie ben je? (Jh.1,19) Johannes laat zich niet vastleggen op en in zichzelf. Hij wijst van zich af, naar één die achter hem aan komt (Jh.1,27). Zo wordt hij ook vaak afgebeeld in de beeldende kunst: met een vinger die van zich af wijst. Kan het zijn dat wij onze identiteit ten diepste niet vinden in, maar buiten onszelf? Dat we pas voluit mens worden in verbinding met een ander: ik en jij?
Ik ben het niet (Jh.1,20‑21), zegt Johannes. En dan volgt een kernzin: midden onder je staat degene van wie je geen weet hebt (Jh.1,26). Een van jullie is het, zo laat Johannes de Farizeeën weten (Jh.1,24), de toegewijde vromen, zoals de priesters en levieten van even eerder (Jh.1,19) nu heten. Een van jullie is het. Zal het tot herkenning komen en tot verstaan?
Een fascinerende zin: midden onder je staat degene van wie je geen weet hebt (Jh.1,26). Ongekend nog. Het verhaal noemt enkel nog een plaatsnaam: Betanië (Jh.1,28). Huis van de arme, betekent dat. De stem die in de woestijn stem geeft aan de thora (Js.40,3/Jh.1,23), geeft evenzeer stem aan wie geen stem heeft, aan wie niet gehoord wordt en weggekeken. Betanië aan de overkant van de Jordaan, zo tekent de tekst aan (Jh.1,28): een plaats waar de arme thuis is, in het beloftevolle land aan de overkant. Bladzijden verder in het boek blijkt Betanië in de nabijheid van Jeruzalem te liggen (Jh.12,1) en is het de plaats waar de dood tot staan gebracht wordt (Jh.11,1‑44). Kortom: woord voor woord bijna geeft het verhaal richting aan ons verwachten.

Midden onder je staat degene van wie je geen weet hebt (Jh.1,26). Voor de expositie ‘Nieuwe Aarde’, momenteel in de Amsterdamse Westerkerk, maakte Rinske van Dijk het kunstwerk dat in de orde van dienst staat afgedrukt. Met de titel: Roaming the Unknown. Het onbekende aftasten, dat waarvan je nog geen weet hebt: de nieuwe mens, onopgemerkt al aanwezig, op wie wij niet zomaar de vinger kunnen leggen, die wij niet onze broekzak hebben, maar die wij, wie weet, zelf kunnen worden of naar wie wij onszelf uitstrekken.
Het kunstwerk is een stuk linnen dat vrij in de ruimte hangt en door een ademtocht in beweging gebracht wordt. Een menselijke gestalte is uit het linnen weggehaald: met fragiel verbandgaas, gekleurd door vezels van wol en zijde, en met gestikte stippellijnen wordt een intiem binnenste blootgelegd, een gebaarsilhouet van schaduw en licht.
De kunstenares tekent daarbij aan: Mijn visioen verbeeldt een nieuwe mens, die, voorbij de angst aan zichzelf te gronde te gaan, durft door te veren naar een nieuwe balans. Het gaat om transparantie, zich openstellen naar elkaar. Het gaat om kwetsbaarheid van het leven zelf in al haar kleuren.
Het is al begonnen. Midden onder je staat degene van wie je geen weet hebt.